De Sakko-prijs voor Kunsten en Letteren 1989 is toegekend aan
Hans Heestermans
Begiftigd met een uitermate fijnzinnig taalgevoel, gesteund door een rijke theoretische kennis, maakt hij een hoogwaardige wetenschappelijke studie van het West-Brabants, en vooral ook het Bergs dialect, dat door het steeds veranderende taalgebruik verloren zou kunnen gaan. Door het met grote vakbekwaamheid boekstaven en daardoor bewaren van de voor onze streken eigen, en soms zo plastische woordvormen en zegswijzen, levert hij een bijdrage van grote culturele waarde aan het conserveren van de vele charmante facetten, waarmee de folklore van het Markiezaat van Bergen op Zoom, en zeker van onze goede stad zelf, zo rijkelijk gezegend is.
Bergen op Zoom, 11 november 1989
Toespraak Dr. Hans Heestermans:
Beste familie, vrienden van en belangstellenden voor de prijswinnaar,
Als voorzitter van de jury ter toekenning van de Sakkoprijs voor Kunsten en Letteren rust op mij de taak de toekenning van de prijs 1989 aan Dr. Hans Heestermans hier te motiveren.
Voor wie bekend is met zijn werk zal deze keuze niet verwonderlijk zijn. Voor anderen zal de hier volgende belichting van de figuur van Hans Heestermans zeker de rechtvaardiging van het toekennen van de prijs aan hem bewijzen.
Laten we hem daartoe gaan volgen vanaf het Hansje van toen, tot de doctor van nu, bij de meesten van u waarschijnlijk bekend vanwege de zaterdagrubriek ‘Witte nog’ in het Brabants Nieuwsblad, waarvan intussen de 178ste aflevering al gepasseerd is en waarin aanvankelijk woorden en zegswijzen uit het Bergse dialect, maar langzamerhand ook uit andere West-Brabantse streektalen behandeld worden.
Over ‘Witte nog’ gesproken, Hansje werd geboren op 22 januari 1943, in Oud Vossemeer, op de grens van Zeeland en Brabant. Hij is dus een aquarius, een waterman. Ofschoon ik tussen zijn ca. 6000 exemplaren tellende boekenbezit, waaronder bijv. alle Van Dale’s vanaf de eerste uit 1872, een hoeveelheid deskundige werken over wijn binnen handbereik bespeurde.
Amper één jaar oud verhuisde hij naar Bergen op Zoom, waar hij tot zijn 18e is blijven wonen. En, zo verzekerde hij mij, ik heb er niets dan schitterende herinneringen aan.
In die 17 jaar heeft hij Bergen op Zoom goed leren kennen. Dat moet wel, want hij heeft gewoond in de Faurestraat, daarna in de Nieuwstraat, vervolgens in de Kremerstraat, vandaar naar de Vismarkt, vervolgens in de Kremerstraat, vandaar naar de Vismarkt en tenslotte in de Adriaan Poirterstraat. Misschien verklaart dat, waarom hij later promoveerde op een proefschrift, dat al titel had: Naar, naast, langs en in.
Van zijn eerste levensjaren is weinig te vertellen. Misschien alleen dat hij een konijn had en z’n moeder op zekere morgen zei dat ’t van ’t balkon afgevallen was. ’s Middags aten ze bouten vlees. Hij heeft niet gezegd en niets gegeten.
De Montessori-school. Er was een lieve zuster, soeur Truut, die eigenlijk Geertruda heette, en ’n kreng, waarvan hij de echte naam vergeten is, maar die soeur Plisia werd genoemd. Dat zegt genoeg.
De periode 1948-1961, tussen zijn 5e en 8e levensjaar is een tijd die hij nooit vergeten zal. Zijn verzuchting ‘wat is iemand gezegend met zo’n jeugd’ zegt voldoende. Voetballen was z’n grote passie. ’s Middags om 4 uur, na school, en ’s avonds weer. Vaders kwamen kijken. Wie het eerste doelpunt zette, kreeg een ijsje. Hij heeft er heel wat verschalkt, want hij was een goede pingelaar.
Eens werd hem verzekerd: ‘jij komt nog eens in het Nederlands elftal’. Later bleek dat Correke Verpalen veel beter kon voetballen dan hij. Toen is hij maar gaan waterpoloën.
Op zijn 7e kreeg hij een abonnement op de bibliotheek. Recht uit school erheen, ’n boek mee. Om kwart voor 6 weer terug, want het was uit. Nieuw boek. Dat mocht eigenlijk niet, maar juffrouw Mia (Mia Sanders) kneep een oogje dicht voor het leeshongerige jongetje. Aan haar, zegt hij, zijn liefde voor het lezen te danken te hebben. Hij heeft dat zo tot z’n 18e volgehouden.
1949-1955 Petrus Canisiusschool. Juffrouw van Reijen en Frits de Groot weet hij zich nog goed te herinneren. Vooral de laatste heeft, door zijn manier van lesgeven, weel indruk op hem gemaakt.
1955-1961 Moller Lyceum. Twee leraren zijn voor hem van grote invloed geweest. Frits Haans, leraar Nederlands, confronteerde hem met moderne gedichten, ingesproken op de bandrecorder door echte declamatoren. Hij zegt ervan: ‘’t Was een schok ! Dat er zoiets moois bestond’. Dat heeft toen al zijn keuze bepaald om Nederlands te gaan studeren.
En in de 5e klas was het de classicus Joop Rood. Van hem leerde hij de finesses van het Grieks. Hoe je een woord in verschillende delen kunt ontleden. Etymologie !, een wereld ging open.
Intussen was hij hoofdredacteur van de schoolkrant, ‘De projector’, later omgedoopt tot ‘de Bolwerker’.
Op de middelbare school ontdekte hij nog 2 nieuwe dingen, zwemmen en meisjes. In de 3e klas kreeg hij verkering, maar conrector De Kroon, ondanks z’n lengte tóch Kroontje genoemd, vond dat niet goed. Ik ken Kroontje, want ik heb er zelf ook jaren les van gehad. En ik zie z’n oogjes achter z’n lorgnetje flikkeren als hij zei: Studera ! niet vrija !.
4e Klas in het bestuur van de Jongstudentenvereniging Jan van Glymes,
5e Klas gymnasium: klasje van 6 leerlingen. Vaste buurman Pim Stuart, die toen nog Wim heette.
6e Klas Virgilius clubje. Eigen initiatief van 6 jonge mensen, 17-18 jaar, intens bezig met de moeilijke teksten.
Intussen werd de sport niet vergeten. Zwemmen en waterpolo bij ‘De Krabben’. Op zijn 14e in het eerste team. Tot zijn 24e. Daarna even gestopt en op zijn 27e in Leiden weer begonnen. Hij zwemt nog steeds elke dag 1 á 2 keer. Het is ’n noodzakelijke levensbehoefte geworden. Waterman.
Op het Mollerlyceum was ook nog enige jaren een litteraire club, stimulator Frits Haans. Bijeenkomsten ’s avonds op Klavervelden. ’n Lid sprak daar over Marnix Gijsen, Marsman, Elschot. Soms werd ’n schrijver uitgenodigd. Levendig herinnert hij zich Jan Harlo. De eerste confrontatie met ’n echte schrijver. Oog in oog met ’n dichter ! Dát wilde hij ook worden.
Hij ging dus gedichten schrijven in het schoolblad. Later in Nijmegen in het Universiteitsblad. Zelf vindt hij ze niet echt goed, maar hij schrijft ze nog steeds, voor z’n plezier, voor de lol, ‘voor de leut’.
1961 Eindexamen gymnasium. Hij besloot te gaan studeren. Klassieken of Nederlands. Het werd Nederlands, in Nijmegen, waar onze Bergse professor Willem Asselbergs en professor Weijnen doceerden. Vooral Asselbergs heeft hem gefascineerd. Hij typeert hem met enkele woorden als volgt: “gebeeldhouwde zinnen, grote eruditie”.
Alhoewel hij Nederlands ging studeren vanwege de litteratuur, vond hij al gauw taalkunde interessanter. Taalkunde, de wetenschap betreffende de spraakkunst, van woorden en uitdrukkingen in hun juiste betekenis en gebruik van taalverschijnselen enz.. Prof. Weijnen doceerde historische taalkunde en dialectkunde. Dát was het !
Hij zat in het studentendispuut ‘De vereniging van Neerlandici’, (’t Gilde achter ’t Vercken), dat heel actief was. Ook werd hij voorzitter van het Bestuur van het Neerlandici Congres, dat elk jaar in een andere stad ’n congres organiseerde.
In 1966 was Nijmegen aan de beurt. Secretaresse van het Bestuur was Marijke Buck (met ck), nu mevrouw Heestermans. Hans gaat dus ‘gebuckt’ door het leven. Met ck.
Desondanks was het congres ’n succes, met als sprekers Willem Asselbergs, Harry Mulish, Hans Berghuis, prof. Rümke en Paul de Wispelaere.
Inmiddels was hij ook aan z’n kandidaats-scriptie begonnen, met als onderwerp: ‘Voorzetsels in de dialecten’.
Ook België hoorde tot z’n onderzoekingsgebied. Hij kreeg er ’n extra beurs voor en verbleef een half jaar in Gent en een half jaar in Leuven.
1964 Kandidaatsexamen, 1968 doctoraal, cum laude. Beide scripties gingen over de voorzetsels.
Prof. Weijnen stimuleerde hem, door te werken en te promoveren.
In 1970, ruim anderhalf jaar bezig met zijn promotie, kreeg hij een plaats bij het ‘Woordenboek der Nederlandse Taal’ in Leiden.
Dit niet minder dan 30 dikke delen tellende woordenboek is bestemd voor de wetenschapper en behandelt de taal vanaf 1851. Op het eerste gezicht leek het saai werk, maar al spoedig merkte hij, dat dít het werk was, dat hij altijd had willen doen. De hele dag teksten lezen, de betekenis van woordjes beschouwen en beschrijven, uitdrukkingen, spreekwoorden en zegswijzen leren kennen, waar hij nog nooit van gehoord had, neuzen in pamfletten uit de 80-jarige oorlog, wát ’n zaligheid ! Je moest er wel alle onderdelen van de taal voor beheersen: etymologie, 16e en 17e eeuwse grammatica, betekenisleer, moderne grammatica en vooral moest je ’n goed taalgevoel hebben.
Dat was, dank zij Haans, Rood, Asselbergs, Weijnen, maar ook dankzij de stimulans tot lezen door z’n moeder en juffrouw Mia van de Bieb, bij hem rijkelijk ontwikkeld.
Er volgden lezingen en congressen, hij werd lid van de Mij. der Nederlandse Letterkunde en van de Commissie Taal en Letterkunde, die de redactie voert van het ‘Tijdschrift voor Nederlandse Taal en Letterkunde’.
Van de Mij. Is hij nu sinds 2 jaar voorzitter. Ze geeft tijdschriften uit: naast het zojuist genoemde ook het tijdschrift ‘19e eeuw’, het tijdschrift ‘17e eeuw’, en het tijdschrift ‘Indisch-Nederlandse Letteren’. Ook kent ze o.a. jaarlijks litteraire prijzen toe en om de 5 jaar ’n Meesterschapsprijs.
Hans is er terecht trots op van zo’n Maatschappij, opgericht in 1766, voorzitter te mogen zijn.
Sinds 1976 is hij ook, tezamen met prof. Guido Geerts, bewerker van de ‘Dikke van Dale’. Hierbij verloochent hij z’n Bergse afkomst niet. Zo leest de verbaasde Van Dale-raadpleger bij score: Dosko won met ‘n 3-2 score. En bij scoren: Bennaars scoorde 3-0. Ook MOC wordt ergens vermeld.
In 1979 promoveerde hij bij prof. Weijnen in Nijmegen. Zijn proefschrift, over voorzetsels, droeg de reeds eerder genoemde naam: ‘Naar, naast, langs en in’. Hij schreef het in drie maanden !
Kort na z’n promotie werd hij, naast z’n werk aan het ‘Woordenboek der Nederlandse Taal’en ‘Van Dale’, docent aan de School voor Taal en Letterkunde in Den Haag. Hij doceerde er historische grammatica en moderne taalkunde.
In 1984 verscheen de 11e druk van Van Dale. De gevolgen waren een reeks interviews (soms 2 per dag) en ’n serie lezingen, waarvan het eind voorlopig niet in zicht is.
In 1974 vond hij op z’n instituut een doos met het intrigerende opschrift: ‘Lexicon Eroticum’. Díe laat je niet dicht ! De doos bevatte enige duizenden fiches met erotische woorden, opgetekend en verzameld door z’n oud-redacteur van het Woordenboek der Nederlandse Taal, Dr. G. Boekenoogen, voorwaar een fraaie naam voor ’n letterkundige ! Twee collega’s en hij besloten de verzameling te ordenen en verwerken voor uitgave, waarbij hij als eindredacteur zou optreden. De doos bevatte alleen 17e en 18e eeuwse erotische woorden.
De aanvulling tot op heden is kennelijk geen probleem geweest. En de belangstelling bij uitgevers evenmin. Thomas Rap kreeg het tenslotte, en maakte er een mooi boek van. Inmiddels is de 2e druk uitverkocht. De 3e staat op stapel.
Ook is intussen het ‘Scheldwoordenboek’ verschenen, ontstaan uit z’n eigen verzameling scheldwoorden, in de loop der jaren bijeengebracht. Vóór de uitgave schreef hij daar eens over in het maandblad ‘Onze Taal’ . De gevolgen waren verbazingwekkend: ’n reeks interviews en 2x op t.v., o.a. bij Jongbloed en Joosten en in het jeugdprogramma ‘Donderslag’. En weer als gevolg hiervan honderden en honderden brieven, soms met 40 tot 50 scheldwoorden.
En de telefoon stond ook niet stil. Zo van: Meneer, kent u die al ? en dan kwam er weer wat moois !
In 1986 merkte hij dat de kinderen van z’n zus het woord ‘dilleke’, het Bergse woord voor fiets, niet meer kenden. En die woonden toch al lang in Bergen op Zoom. Hij vreesde dat zijn dialect zou verdwijnen, vóór het was vastgelegd. Hij nam contact op met het Brabants Nieuwsblad, met Ad Rooms. Die had wel zin in een paar artikeltjes, waarin Bergse woorden besproken werden en iets verteld werd over de herkomst, over de sociale context, over vroeger.
Die paar zijn er, zoals gezegd, inmiddels meer dan 170 ! Een aangenaam gevolg van die stukjes vindt hij dat hij regelmatig wordt uitgenodigd om ’n lezing te houden over het West-Brabants dialect, want zijn onderzoek had zich inmiddels uitgebreid van Bergen op Zoom tot West-Brabant. Hij zegt erover: Ík geniet als ik daar praat en ik voel me weer thuis’.
Dialecten, en dan zeker het Bergse dialect, vormen in velerlei opzichten de neerslag en de spiegel van een aantal sociale en culturele aspecten van de streek. Wat zou bijv. Vastenavend, het grootste volksfeest van ’t Krabbegat, zijn zonder dialect ? Zouteloos, ondenkbaar !
Het is voor ons jouw grote verdienste dat je onze moedertaal ‘de taal waarmee ons moeder ons groot èt gebracht’ en die ons mé ‘nen artstikke gève paplepel is ingegote, dat sappige, gezellige, ons zo dierbare taaltje, behoedt voor verlorengaan, door het op hoog wetenschappelijk niveau op schrift te stellen en daardoor voor het nageslacht te bewaren. Daarvoor voor jou deze prijs.
Hoe dierbaar ’t voor ’n echte Bergenèèr is, heeft ’n vriend van mij treffend verwoord in ’n gedicht, waarvan ’t begin en ’t einde luidt:
M’n dialect, m’n dialect, da’d is, goed bekeke,
’n Wezenlijk voorrecht, da’k da nog ken spreke
Die dèr wa van zee, nou, die kon beter zwijge,
’t Was de taal van ons moeder, ’t is de taal van ons eige.
En oe plat en oe boers ut ok ammaal mag zijn
M’n dialect is me’n eilig, m’n dialect: Da’s van mijn !!
Mag ik dan eindigen met te bekennen nooit méér moeite gehad te hebben met de tekst van de h’oorkonde dan dit jaar. Ik hoop Hans, dat jij, taal- en letterkundig wetenschapsman, mij, simpele violist, de ongetwijfeld veelvuldige dissonanten in de harmonie van mijn woorden zult willen vergeven.
Namens de jury Namens Sakko b.v.
Harrie Stalpers, voorzitter. W. van de Boom, directeur