De Sakko-prijs voor Kunsten en Letteren 1990 is toegekend aan

Jan Wessendorp

wegens zijn hoogwaardige en fijnzinnige schilderijen, waarin hij met een treffend kleurenpalet en een vaardige persoonlijke touch zijn diepzinnige filosofie over het lijden van de mens en zijn overwinning daarvan op uitermate artistieke wijze vast weet te leggen.

Wars van het zoeken naar ook maar het minste commerciële effect stelt hij zijn talent onvolkomen in de dienst van de kunstzinnige expressie, waardoor zijn werk een unieke geladenheid krijgt, die kenmerkend is voor de waarachtige kunstenaar. Begiftigd met de verfijnde visie en het gewillig penseel van de absolute schilder levert hij aldus een artistieke en waardevolle bijdrage van bijzondere betekenis aan het culturele niveau van onze goede stad en streek.

Bergen op Zoom, 17 november 1990
 

Toespraak Jan Wessendorp:

Beste familie, vrienden van en belangstellenden voor de prijswinnaar, 

Als voorzitter van de jury ter toekenning van de Sakkoprijs voor Kunsten en Letteren -en dat is dit jaar de 10e !- (proficiat Sakko, Energie-leveranciers) rust op mij de taak de keuze van de jury voor de prijs 1990 aan de schilder Jan Wessendorp hier te motiveren. 

Voor wie bekend is met het werk van Jan Wessendorp, zal deze uitverkiezing niet bepaald als een grote verrassing komen. Voor de anderen zal de hier volgende belichting van zijn “streven en werken” duidelijk maken, dat de toekenning van de prijs aan hem een verantwoorde en juiste keuze is. 

Voor Jan is de schílder niet belangrijk, maar zijn wérk. Toch wil ik graag hier, als basis voor mijn betoog, een stuk Curriculum Vitae niet achterwege laten, omdat een kunstwerk nu eenmaal niet zonder kunstenaar ontstaat en bovendien, omdat “leven en werken”, zeker bij hem, nauw met elkaar verbonden zijn. 

Jan is geboren in Indonesië en wel in Soerabaja, op 21 oktober van het beruchte jaar 1940. Hij is dus recentelijk 50 geworden, waarbij hij –naar ik gehoord heb- middels een rituele samenzang ingewijd en opgenomen is in de zgn. kring van ouderen en wijzen.

De idyllische beschrijving door Multatuli van zijn geboorteland, “dat land, dat zich daar slingert rond de evenaar, als een gordel van smaragd”, staat in schrille tegenstelling tot zijn prille jeugd, die hij grotendeels samen met zijn moeder doorbracht in het Jappenkamp. Voorwaar ’n slechte start, maar een periode die, zoals later blijken zal, vermoedelijk toch een bouwsteen is geweest voor zijn latere visie op het leven van de mens in het algemeen, een visie die de grondslag, de kiemcel, de inspiratie is geworden voor veel, zo niet voor ál zijn artistieke scheppingen. Ik kom daar later nog op terug.

We maken een sprongetje naar 1957, als Jan , 17 lentes oud en inmiddels wonende in Sassenheim, zich in laat schrijven op de school voor Fotografie en Fototechniek in Den Haag, o.l.v. Hugo Liebe en op de Academie voor Beeldende Kunsten, eveneens in Den Haag, waar Rein Drayer en Paul Citroen zijn leermeester werden.

Vooral aan deze twee laatstgenoemden heeft hij fijne herinneringen. Rein Drayer was voor hem de eminente theoreticus, waaraan hij zegt, de grondslag van het lesgeven en van het eigen schilderen te danken te hebben. Paul Citroen is een naam wiens eigen reputatie eigenlijk geen verdere uitleg behoeft.

In 1965 wordt hij creatief therapeut aan de Jelgersma-kliniek om daarnaast in zijn eigen atelier vrij te kunnen werken.

Zijn oprechtheid, zijn integriteit en zijn overtuiging zijn ongekend. Hij stapte, ondanks moeilijke tijden en armoe, vrijwillig uit de toenmalige BKR (Beeldende Kunstenaars Regeling), omdat hij het gevoel had, dat zijn doeken niet gekocht werken omdat ze mooi gevonden werden.

Hij vond altijd wel een “way of life”, om naast het in alle vrijheid schilderen, brood op de plank te hebben.

In 1967 trok hij naar Antwerpen, waar hij o.a. met ceramiek een bescheiden bron van inkomsten verwierf. Vermeldenswaard is wel, dat het museum Plantin Moretus en de Bibliotheek van Brussel tekeningen van hem kochten.

Antwerpen beviel hem op den duur niet, Brabant trok hem aan. Op zoektocht naar een nieuwe vestigingsplaats dronk hij een pilsje op een terras hier op de markt en zijn keuze was gemaakt. Hij verhuisde naar Bergen op Zoom.

In 1970 werd hij creatief therapeut in Vrederust, waar hij de afdeling Creatieve Therapie opzette. Dankbaar kijkt hij terug naar mede-therapeut beeldende vaardigheid Kees Visser, die hem leerde helder en exact over het vak na te denken.

In 1971 was hij betrokken, met een aantal bevriende kunstenaars op initiatief van wijlen Jos Goosen en Robert Alleman, bij de oprichting van het eerste Kreatief Centrum in Bergen op Zoom, dat na 10 jaar jammerlijk ter ziele ging. Maar er was iets losgemaakt en een nieuw Kreatief Centrum bloeit momenteel in onze stad.

Sinds 1972 is hij lid-kunstenaar van de Gemeentelijke Culturele Commissie, waarin hij de “Beer” van Willem Simonis (bij het Zonneplein) samen met Jan Sanders verdedigde en welke ook de mooie “Paardjes” van Henk Göbel bij Gageldonk realiseerde.

In 1980 werd hij docent tekenen en schilderen aan de Kunstacademie Sint Joost in Breda, andermaal een basis om daarnaast zijn eigen “schilders”-gangetje te kunnen gaan. 

Naast deze puur professionele zaken wil ik ook de gewone “Jan” niet onbelicht laten. Naar ik gehoord heb werkt hij zich in het zweet om z’n goede conditie te behouden met gewichten en martelwerktuigen.

Verder heeft hij een klokkenmanie. Elke oude klok die hij ziet wil hij kopen. Ik heb in zijn huis een al heel aardige verzameling zien staan. Hij kan niet zeggen dat hij geen tijd heeft.

Hij gaat zover in zijn respect voor mensen die iets moois of eerlijks maken dat hij ze altijd wil belonen, door iets van ze te kopen. Niet omdat hij dat nodig heeft, maar om de maker het signaal te geven; goed gedaan !

Bij het Eurovisie Songfestival loopt hij kwaad de kamer uit als het liedje van zijn keuze niet hoog scoort.

Hij heeft 2 ruwharige teckels, Kootje en Kaatje. Kaatje heeft normale proporties, maar Kootje is zo dik, dat z’n buik bijna de grond raakt en dat niet omdat z’n pootjes zo kort zijn, maar omdat hij het volume heeft van een overmatig doorvoed tam konijn vlak voor Kerstmis. 

Maar wat mij vooral in Jan heeft getroffen is z’n menselijkheid, z’n gevoeligheid, zijn haast mystieke filosofie over het leven. Het “Leitmotiv”in zijn werk is niet het weergeven van zijn eigen barrières, dat is voor hem niet het doel van de schilderkunst, niet ‘ik’, niet ‘een’ mens, maar ‘dé’ mens in het algemeen, zijn leiden en de overwinning daarvan, zijn worsteling met zichzelf, zijn zoeken naar zin en doel, zijn gevecht met aardse banden en geestelijke verwachting, de concrete wereld, onverbrekelijk verbonden met het universele. Dát is wat hem fascineert, dat is wat hij schildert. 

Herinnert u zich zijn olieverf “De Ontmoeting”, door de Provincie aan de gemeente aangeboden bij de opening van het nieuwe stadhuis. Een nagenoeg fotografische weergave middels een uiterst fijne penseeltechniek.

En nu, hier in de hal, eveneens in dezelfde penseeltechniek, “Roma” , een portret van twee tantes, twee totaal verschillende mensen, de ene uitbundig, extravert, de ander peinzend en gesloten. Zij zijn slechts een middel. Waar het om gaat is het felle contrast, het volkomen ontbreken van contact, een verschijnsel dat in onze hedendaagse samenleving helaas te veel voorkomt.

En zie daarnaast, volkomen anders van techniek, het portret van Van Gogh, in opdracht van “De Stem” geschilderd, de man die hem bijzonder fascineerde, die zo graag sterren schilderde als geestelijk teken van hoop en verwachting, de gefolterde en uitgejouwde mens, die toch in zijn hart zo beminnelijk was. 

De evolutie in het werk van Jan Wessendorp is treffend. Zijn beheersing van de techniek stelt hem in staat, in elke periode tot hoogtepunten te komen. Hij zoekt en blijft zoeken. Hij vernieuwt steeds zichzelf. Hij roest niet vast in een eenmaal verworven patroon, maar blijft verrassen, blijft verwonderen.

Zie zijn “icoon”, ook hier aanwezig. Zijn kleuren zijn symbolen, zijn symbolen zijn kleuren. De tegenstelling van de 3 primairen rood-geel-blauw naast de aardse tinten, als contrast van het gebondene met het spirituele, het starende, peinzende gelaat, omringd door de haast bewegende spinsels van de buitenwereld. De opgelegde sjablonen accentueren de hoofdlijnen en scheppen bij belichting een subtiel perspectivisch effect, dat het geheel op een bijzondere wijze tot “leven” brengt. Een intrigerend schilderij, waar u beslist voor stil moet blijven staan. 

Jan Wessendorp is een waar kunstenaar. Hij weet zijn diepgaande beschouwing van de mens in diens “struggle for life” op indringende artistieke wijze weer te geven. Hij weet de statische pasta uit de tube op zijn doeken tot leven te brengen. Hij weet symbolen tot waarachtigheden te maken. Zijn schilderijen spreken boekdelen. Hij gaat, onomwonden risico nemend, recht op zijn doel af, met open vizier. Wat hij te zeggen heeft heeft z’n eigen taal, de taal van Jan Wessendorp, die hij alleen spreekt en die wij mogen- die wij móeten verstaan. 

Om al deze overwegingen is híj de man, de kunstenaar, die de prijs toekomt.

Zijn lijfspreuk “Esse, non videri”: zijn maar niet gezien worden, willen wij vandaag hier negeren.

Jan, je bent er en we willen je zien !

 

Namens de jury                                   Namens Sakko b.v.

Harrie Stalpers, voorzitter.           W. van de Boom, directeur